
Ittertent, Chialt en zijn terpen
Er was eens een klein dorp, lang lang geleden. Laten we het Ittertent noemen. Lang voordat de stoommachine het licht zag. Het wiel was wel al uitgevonden, net zoals het muntgeld.
De mensen leefden dichtbij elkaar. Ze hadden gemeenschappelijke belangen en kenden gemeenschappelijke bedreigingen. In tijd van nood stonden ze elkaar bij. Als de rivier buiten haar oevers trad, droegen de jonge mannen de oude van dagen naar hoger gelegen grond. Wanneer er geoogst moest worden, droeg iedereen in korte tijd zijn steentje bij, want het was te veel werk voor boer Harm en zijn gezin.
De mensen konden van elkaar op aan, en wanneer er strijd was met een rivaliserende stam, dan sloegen de mannen de handen ineen om gezamenlijk ten strijde te trekken. Wanneer een strijder het leven liet, zoals Tristan van 32, werd het gezin dat hij achterliet onder de hoede genomen van de gemeenschap. De doden werden geëerd.
Nu was het zo dat de rivier steeds vaker overstroomde en Chialt die op een hongergeleden deel van het dorp woonde zei: “Ik kan eens proberen enkele terpen te bouwen. Ik heb wat tijd over. Mocht het zo zijn dat het water ons overvalt, dan kunnen we ons daar terugtrekken.” De dorpsoudste zei: “dat is een goed idee Chialt, ik stel voor dat wij als dorpsraad meebetalen aan de bouw van jouw terpen, want het is ons aller belang.”
“Dat is een goed idee Chialt, ik stel voor dat wij als dorpsraad meebetalen aan de bouw van jouw terpen, want het is ons aller belang.”
Enkele jaren ging het goed. Tot op een goed moment het water tegen de dijken klotste en niet lang daarna eroverheen. De hoofdstraat liep snel onderwater en het hele dorp trok zich terug op de terpen van Chialt. Het water bleef lang hoog staan. Meer dan een jaar leefde men op de terpen. De waard zag in de verte het dak van zijn herberg. De rest stond onder water. Ook Harm keek treurig richting zijn landerijen. Een de moeder van Tristan dacht aan het graf van haar zoon, dat zeker weggespoeld was door de kracht van de rivier: “Was dit het Ittertent waar haar zoon zijn leven voor had gegeven?”
Wekelijks hielde de dorpsoudste een toespraak en hij probeerde de moed erin te houden, want het moraal was tanende. Hij probeerde van alles maar de mensen waren het zat. Behalve Chialt. Chialt was druk bezig met het tellen van zijn geld. Want terwijl iedereen inteerde op reserves en het water aan de lippen stond klotste bij Chialt het geld tegen de plinten. Deze overstroming was het meest winstgevende ongeluk dat hem ooit was overkomen.
Een dan was er nog het vraagstuk van de omliggende dorpen. Deze dorpen waren nooit zo rijk geweest als Ittertent. Ze hadden geen Chialt die tijd overhad om terpen te bouwen. En nu wilden ze hulp van Chialt om eigen terpen te bouwen, want de mensen van Borgklaaren en Brunde leefden al maanden in huizen die half onder water stonden. Dat was niet gezond.
Maar Chialt hielp niet. Hij zei: “Iedereen moet netjes op zijn beurt wachten. Wanneer ik tijd heb kom ik jullie helpen. Maar wel boter bij de vis: want het bouwen van terpen is me ook niet aan komen waaien: ik heb er lang overgedaan om te leren hoe dat moet.”