
12th century skills
In een recent artikel gepubliceerd op een website van de PO-raad lees ik het onderstaande:
Kijk kritisch naar trends en ontwikkelingen, propageert De Bruyckere. Zelf noemt hij de momenteel toonaangevende 21th century skills enigszins spottend 12th century skills. “Voeg het woord ‘digitaal’ toe en je krijgt net zo’n rijtje. Destijds was samenwerking óók belangrijk.” Een recente discussie is trouwens of sommige van deze ‘skills’, zoals creativiteit en flexibiliteit, niet eerder persoonskenmerken zijn, en daardoor moeilijk aan te leren.”
De sympathieke Pedro de Bruyckere, de scherpzinnige Eric Meester en hun gelauwerde gemeenschappelijke leermeester Paul Kirschner doorprikken gepassioneerd hardnekkige mythes rondom leren: zoals leerstijlen (deze bestaan niet) en generieke vaardigheden (bestaan ook niet). Mensen die spreken van de 21e-eeuwse vaardigheden worden als gekkies weggezet. En dat laatste gaat me net iets te ver. 🙂
De Bruyckere noemt de 21e-eeuwse vaardigheden steevast de 12e-eeuwse vaardigheden. Leuk gevonden natuurlijk. Ik denk dat hij ermee bedoelt aan te geven dat belangrijke vaardigheden van alle tijden zijn. Samenwerken doen we al sinds mensenheugenis en problemen oplossen ook. Met andere woorden: er is niets nieuws onder de zon. Zorg gewoon dat je leraren goede vakmensen zijn, die gebruik maken van de meest recente wetenschappelijke inzichten. Want dan leren je leerlingen het beste.

Laten we eens met de gedachte van Pedro meebewegen en eens nadenken over de 12e-eeuwse vaardigheden. Want ten slotte: destijds hadden we ook vaardigheden nodig. Dat is op zich een heel interessante gedachte. Welke vaardigheden waren toen belangrijk? In het boek Digitale Intelligentie hebben wij dit onderzocht en in kaart gebracht (zie bovenstaand schema).
En wat blijkt: vaardigheden zijn niet altijd hetzelfde geweest: deze worden namelijk afgedwongen door maatschappelijke omstandigheden.
Wat blijkt: vaardigheden zijn niet altijd gelijk geweest: deze worden namelijk afgedwongen door maatschappelijke omstandigheden. In een agrarische samenleving moet je vooral sterk zijn. In een industriële samenleving analytisch (anders verdwijn je achter de lopende band). Ook in het huidige tijdsgewricht worden vaardigheden afgedwongen door omstandigheden. Ter verduidelijking heb ik citaat uit het eerder genoemde boek onderaan dit artikel opgenomen (zie onderaan dit artikel).
Vaardigheden worden afgedwongen door de manier waarop wij de maatschappij inrichten. Meer specifiek: vaardigheden van een bepaalde tijd worden bepaald door de eigenschappen van de belangrijkste grondstof van het betreffende tijdperk. Wanneer de belangrijkste grondstof verandert, dan veranderen vaardigheden mee. Dat zie je keer op keer.
Sinds de jaren zestig in informatie de belangrijkste grondstof van onze samenleving. Eerst analoge informatie, naderhand digitale en vandaag de dag verbonden digitale informatie. Onze belangrijkste grondstof verandert ingrijpend en onze vaardigheden veranderen mee. Dat is geen individuele keuze, maar een collectieve beweging waar je je niet aan kan onttrekken.
Het ontkennen van de noodzaak van nieuwe vaardigheden is een vorm van conservatisme die net zo gevaarlijk is als ongefundeerde idealisme.
Het ontkennen van de noodzaak van nieuwe vaardigheden is een vorm van conservatisme die net zo gevaarlijk is als ongefundeerde idealisme. De dynamiek van de samenleving, waarin de belangrijkste grondstof alomtegenwoordig is heeft tot gevolg dat we in een explosieve informatiegaswolk leven, waarin relatief kleine (digitale) verbindingen zeer grote gevolgen hebben in real life. Deze VUCA-wereld doet een beroep op wendbaarheid en nieuwe vaardigheden: 21e-eeuwse vaardigheden.
De relatief oppervlakkige benadering en ordening van de 21e-eeuwse vaardigheden door Kennisnet, SLO en recent Curriculum.nu biedt onterecht ruimte om het hele concept van nieuwe vaardigheden naar het land der fabelen te verwijzen. Een alternatief biedt het Columbusmodel, maar in deze context voert het wat te ver om dit toe te lichten.
Toch meer weten over het model? Voor geïnteresseerden is het mogelijk om ons webinar te volgen over het model, of lees de toelichting over het model op de website.

Hieronder het beloofde citaat:
“Vanaf het moment dat de mens in nederzettingen is gaan leven, ruim tienduizend jaar geleden, tot de uitvinding van de stoommachine leefden we in een agrarische samenleving. Het leeuwendeel van de mensen werkte op het land om te voorzien in de voedselbehoefte. Een gedisciplineerde en geduldige werkhouding was belangrijk omdat het tempo en het ritme van het werk werden voorgeschreven door de seizoenen en de grillen van de natuur. De vaardigheden die de mens nodig had in dit type samenleving, waren bovenal fysieke kracht en behendigheid. Vaardigheden die een mate van specialisatie vereisten, werden ondergebracht bij ambachtslieden. Er ontstond na verloop van tijd een gildesysteem waarbinnen ambachten van generatie op generatie werden doorgegeven.
De belangrijkste grondstof of het belangrijkste productiemiddel was de grond waarop de gewassen verbouwd werden. Vanaf de vroege middeleeuwen tot de industriële revolutie lag de macht daarom bij adel en Kerk, die de grond in bezit hadden. Deze maatschappijvorm ontwikkelde zich zeer traag. Je kunt met een gerust hart zeggen dat er sprake was van een statische wereld. De autoriteit lag buiten de mens. Wat goed en kwaad was hoorde je in de Kerk. De mens werkte veel en leefde kort en mocht daarna hopen op een mooi plekje in het hiernamaals.
De agrarische samenleving heeft in essentie duizenden jaren een gelijke vorm behouden. Pas met de mechanisatie van de landbouw, die de industriële revolutie in gang zette, wijzigde de inrichting van onze samenleving. Mensen werkten niet meer op het land en trokken vanuit de dorpen naar snelgroeiende steden om te werken in fabrieken. Het is geen toeval dat US Steel (1901) in deze tijd het grootste bedrijf ter wereld werd. Het had zich in het hart van de industriële samenleving genesteld door producent te worden van de belangrijkste grondstof van de industrie: staal.
Het klassikale onderwijs zag in deze periode het licht, want de maatschappij had veel volgzame arbeiders nodig die goed waren in repetitief werk. Kinderen werden gesorteerd op hun analytische vermogen, want er was niet alleen een leger aan lopendebandmedewerkers nodig, maar ook aan onderhoudsmonteurs en ingenieurs om machines te ontwerpen. Bedrijven waren strak hiërarchisch georganiseerd en iedereen had zijn afgebakende verantwoordelijkheid.
Met de toename van de welvaart na de Tweede Wereldoorlog veranderde ook ons werk. In het Westen waren inmiddels meer banen in de dienstensector dan in de industrie. Dit proces van tertialisering (na de agrarische en industriële was de dienstensamenleving het derde type samenleving) had ook tot gevolg dat we andere vaardigheden moesten ontwikkelen die we als fabrieksarbeider niet nodig hadden gehad. We moesten sociale vaardigheden ontwikkelen om goed te kunnen samenwerken en relaties te kunnen onderhouden. In de dienstenmaatschappij is voor het eerst in de geschiedenis informatie een belangrijke grondstof. Omdat het verwerken van al deze analoge informatie steeds belangrijker werd, waren ook administratieve vaardigheden van belang.
Fysieke kracht werd zo in de loop van de vorige eeuw steeds minder belangrijk. Cognitieve intelligentie (iq) en later emotionele intelligentie (eq) kwamen ervoor in de plaats.
Natuurlijk waren er altijd al mensen met een hoog IQ, maar analytische vaardigheden zijn in een agrarische samenleving niet erg relevant. Het is fijn als je kunt lezen en schrijven en goed bent in rekenen, maar wat koop je ervoor als je van het krieken van de dag tot zonsondergang op het land moet werken? Het is geen toeval dat het IQ als begrip voor het eerst in de literatuur voorkomt in 1910, ten tijde van de industriële samenleving.
Het was destijds nog een hele zoektocht om te ontdekken wat cognitieve intelligentie eigenlijk inhoudt. In eerste instantie werd het bijvoorbeeld in verband gebracht met leeftijd, sekse, herseninhoud en zelfs ras. Het duurde zo’n veertig jaar voordat David Wechsler in 1939 de wais (Wechsler Adult Intelligence Scale) publiceerde, waardoor er consensus was over de wijze waarop cognitieve vaardigheden konden worden gemeten.
In de afgelopen honderd jaar is onze samenleving meer veranderd dan in de tweeduizend jaar ervoor. Deze veranderingen zijn het directe gevolg van technologische ontwikkelingen. Hoewel technologie gevaarlijke neveneffecten kent, zoals milieuvervuiling, staat buiten kijf dat onze welvaart toegenomen is. Dit wordt weerspiegeld in onze gestegen levensverwachting. We worden nu gemiddeld bijna twee keer zo oud als honderd jaar geleden. We hebben als individuele mens dus meer tijd tot onze beschikking op aarde. Ook is de tijd die we besteden aan werk drastisch afgenomen. We werken nu nog geen 35 uur per week. Honderd jaar geleden bestond de werkweek uit zes dagen en we werkten gemiddeld 45 uur per week, maar werkweken van 75 uur voor fabrieksarbeiders waren geen uitzondering.
De toegenomen welvaart zorgde ervoor dat onze samenleving na de Tweede Wereldoorlog veranderde in een dienstensamenleving, waarbinnen het aangaan en onderhouden van relaties belangrijke vaardigheden zijn. Het ontwikkelen van emotionele intelligentie (EQ) werd belangrijk:
‘EQ is onze zelfkennis, ons zelfbewustzijn. Het reguleert onze sociale gevoeligheid, empathie en mogelijkheid om succesvol met anderen te communiceren. Mensen met een goed ontwikkeld EQ hebben gevoel voor timing, kunnen zich sociaal aanpassen en hebben de moed om zwakheden te erkennen en verschillen te uiten en te respecteren. Voordat EQ in de jaren negentig een veelbesproken onderwerp werd, zag men het vaak als de capaciteit van de rechterhersenhelft, te onderscheiden van die van de linkerhersenhelft. De linkerhersenhelft werd gezien als het centrum voor het analytische, lineaire en logische denken en voor taal. In de rechterhersenhelft zetelde het meer creatieve deel: intuïtie, de zintuigen en het holistisch denken. Het is belangrijk beide hersenhelften gelijk te waarderen. De combinatie van denken en voelen creëert een evenwicht tussen oordeel en wijsheid.’ (Covey, S., De achtste eigenschap, Business Contact, Amsterdam 2005).
Met veel meer vrije tijd kunnen we ons persoonlijk ontplooien op allerlei terreinen. Je zou kunnen stellen dat wij collectief de piramide van Maslow beklimmen nu de basale levensbehoeften vervuld zijn. We hebben de luxe ons bezig te kunnen houden met zingevingsvraagstukken. En we zoeken dat ook in ons werk. Dat geldt nog sterker voor jonge mensen die de arbeidsmarkt voor het eerst betreden: de nieuwe generatie. De vaardigheid om te werken vanuit bezieling, gedreven door idealen, wordt ook wel spirituele intelligentie (SQ) genoemd. Stephen Covey noemt SQ zelfs de belangrijkste intelligentie van de mens:
‘De vierde intelligentie is de spirituele intelligentie. Het SQ. Net zoals EQ wordt SQ steeds gangbaarder in de wetenschappelijke en filosofische/psychologische discussie. Spirituele intelligentie is de belangrijkste intelligentie omdat het de leidraad vormt voor de andere drie. Spirituele intelligentie gaat over onze behoefte aan betekenis en onze zoektocht naar de verbinding met het oneindige, het universum.’
Kunnen functioneren in netwerken is steeds belangrijker geworden. We spreken zelfs van een netwerksamenleving. Sinds 2010 leven we in een gedataficeerde samenleving, die we in dit boek liever de digitaal verbonden samenleving noemen. Informatie is nog altijd de belangrijkste grondstof. Nieuw is dat alles en iedereen met elkaar is verbonden. Omdat we steeds minder belemmerd worden door beperkingen van de grondstof, hebben we de mogelijkheid en worden we zelfs gedwongen om terug te keren naar de essentie van onze dienst of ons product. We gaan uitkomstgericht denken.
Geleidelijk hebben we een ontwikkeling doorgemaakt waarbij discipline, gehoorzaamheid en volgzaamheid langzaam vervangen werden door het aangaan van relaties, samenwerken en eigen initiatief. Daar waar we voorheen de autoriteit buiten ons vonden in de Kerk, bij leenheren of bij werkgevers, wordt steeds meer een beroep gedaan op ons eigen inschattingsvermogen en individuele ondernemendheid.
Tal van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen kunnen op deze manier geïnterpreteerd worden. Zo is het niet verwonderlijk dat in de jaren zestig de nieuwe generatie zich vrijvocht van autoriteit en dat dit een periode was van emancipatie. De jaren zestig markeren namelijk een kantelpunt. Voorheen zocht de mens autoriteit en wijsheid buiten het individu; dit werd door de eigenwijze jonge generatie van de sixties niet meer geaccepteerd. Zich afzetten tegen de externe autoriteit is de laatste veertig jaar verder geëvolueerd naar de waarden die wij vandaag de dag belangrijk en noodzakelijk achten, zoals zelfredzaamheid, zelfstandig denken, ondernemendheid en kritisch denken.”
(Digitale intelligentie Hans Hoornstra & Wijnand van Lieshout, 2019 Uitgeverij Business Contact)